Adviezen van Minister Schippers naar aanleiding van motie Bouwmeester/Dik Faber (zeggenschap cliënten en verzekerden)

Inleiding
In de motie Bouwmeester/Dik-Faber wordt de regering verzocht om de zeggenschap van verzekerden, patiënten en cliënten bij hun zorginstelling en verzekeraar te vergroten, door hen onafhankelijk te laten verkiezen en hen zeggenschap te geven over dienstverlening en kwaliteitsbeleid. In de tweede voortgangsrapportage ‘Kwaliteit toont? heb ik aangegeven advies te gaan
inwinnen over de consequenties van deze motie, alvorens de consultatie te starten van de twee wetsvoorstellen die ik in voorbereiding heb.

Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (IBMG) en De Nederlandsche Bank (DNB) hebben mij van advies voorzien door middel van een onderzoeksrapport, respectievelijk een brief, die u bijgaand aantreft. In deze brief geef ik mijn reactie hierop.

Hoofdboodschap van deze brief
• De adviezen ondersteunen de strekking van beide wetsvoorstellen in voorbereiding.
• De aanbevelingen zal ik waar nodig verwerken in de conceptwetsvoorstellen, voordat deze worden opengesteld voor internetconsultatie.
• Internetconsultatie van het wetsvoorstel invloed verzekerden vindt begin van de zomer plaats en van de wijziging van de Wmcz in september.

Adviezen
Onderzoeksrapport IBMG
Het advies van IBMG is mede gebaseerd op de uitkomsten van de inhoudelijke stakeholdersbijeenkomst over (mede)zeggenschap die VWS op 2 maart jl. heeft georganiseerd en waaraan een verscheidenheid van sectorpartijen actief heeft deelgenomen. Een onderzoeker van IBMG was hierbij aanwezig. Het onderzoek richt zich primair op de vraag hoe de term zeggenschap juridisch
kan worden geduid en hoe zeggenschap zich verhoudt tot medezeggenschap in termen van verantwoordelijkheidsverdeling binnen de huidige governancestructuren. Conclusie van de onderzoekers is dat zeggenschap de bevoegdheid is om besluiten te nemen die de zorginstelling of zorgverzekeraar binden. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Raad van bestuur, die ook
eindverantwoordelijk is. Medezeggenschap is de bevoegdheid om (formeel en informeel) invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de Raad van bestuur van een zorginstelling of zorgverzekeraar. Hoewel de mate van invloed die cliënten en verzekerden hebben, ver kan gaan, kunnen zij in de praktijk niet op de stoel van de bestuurder gaan zitten zonder ook diens verantwoordelijkheden over te nemen.

Voorts constateert IBMG dat er geen “best practice” is voor het vormgeven van medezeggenschap en dat het sec regelen van een wettelijke verplichting tot een vertegenwoordigend orgaan van cliënten of verzekerden wel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is voor effectieve medezeggenschap. IBMG stelt in haar advies dat voor effectieve medezeggenschap zes principes
moeten worden gewaarborgd:

1) doelen van medezeggenschap moeten helder zijn,

2) experimenteer met nieuwe vormen van medezeggenschap en leer daarvan,

3) medezeggenschap is gebaat bij variëteit, dus laat ruimte hiervoor open,

4) zorg voor contact tussen het vertegenwoordigend orgaan en degenen die zij vertegenwoordigt,

5) voorkom rol vermenging,

6) zorg dat de stemmen van verschillende groepen cliënten en verzekerden worden gehoord.

Tot slot geven de onderzoekers aan dat onderzoek uitwijst dat vrije verkiezingen in de praktijk weinig toegevoegde waarde hebben en dus niet echt zullen bijdragen aan de hierboven genoemde principes. Er is namelijk nauwelijks sprake van een herkenbare gemeenschap van leden, cliënten of verzekerden die zich als kiesgerechtigden willen manifesteren. Belangrijker lijkt het om te waarborgen dat de vertegenwoordigende organen ook responsief blijven voor de eigen achterban.

Wetsvoorstel tot wijziging Wmcz
In de Wmcz zal ik duidelijk het belang toelichten van de combinatie van formele en informele vormen van medezeggenschap. Ook als middel om de responsiviteit van de cliëntenraad te waarborgen. Dat is een belangrijke aanbeveling van de onderzoekers. De onderzoekers geven terecht aan dat er niet altijd voldoende oog is voor de consequenties van besluiten voor de cliënt en dat cliënten ook niet altijd zelf voldoende in staat zijn hun wensen te verwoorden op een wijze die aansluit bij de bestuurlijke realiteit. Om hiertussen een brug te slaan wil ik voor de zaken die raken aan de directe leefomgeving van de cliënt, een instemmingsrecht regelen.

Daarnaast zal ik het recht op de bekostiging van scholing, facilitering en onafhankelijke ondersteuning van cliëntenraden beter borgen, als ook een vroegtijdige betrokkenheid van de cliëntenraad bij ingrijpende beslissingen en de overheveling van het enquêterecht voor cliëntvertegenwoordigende organen uit het Uitvoeringsbesluit WTZi naar de Wmcz.

Op één punt zie ik wel spanning tussen wat de onderzoekers aanbevelen en de huidige Wmcz: IBMG adviseert het bindend voordrachtrecht van één van de leden van de Raad van toezicht af te schaffen. Ik deel de mening van de onderzoekers dat een cliëntenraad wezenlijk iets anders is dan een Raad van toezicht en dat beide een eigenstandige rol hebben. Dat neemt echter niet weg dat ik in de agenda goed bestuur heb aangegeven dat ik het van belang vind dat Raden van Toezicht een breder perspectief huldigen bij hun taak dan enkel een financieel. Juist een voordracht kan hieraan bijdragen. Daarbij is dit een bestaand recht in de Wmcz, waaraan ik niet wil tornen.

Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wmcz zal nu verder gereed gemaakt worden. In september zal ik dit wetsvoorstel voor internetconsultatie beschikbaar stellen, waarbij een ieder de gelegenheid krijgt op de voorstellen te reageren. Het wetsvoorstel zal ik naar verwachting begin volgend jaar indienen.

 

 

 

 

Vergelijkbare berichten